Onderstaande column is van de hand van Tom Swart, nu 63 jaar lid van AFC
Wij schrijven 6 januari 1952, mijn 9e verjaardag. Ik herinner mij die dag nog als de dag van gisteren. Het was om en nabij 15.00 uur. Ik had ’s morgens mijn cadeautjes in ontvangst genomen. Niet zoveel. De oorlog was nog maar net voorbij en de financien in huize Swart waren bepaald niet ruim. De huisbel rinkelde en binnengelopen kwam Gerrit Stallmann. Hij en zijn vrouw Loes waren goede (bridge)vrienden van mijn ouders. Mijn zus en ik spraken ze aan met oom en tante. Gerrit was een befaamde moeilijk te passeren stopperspil in die jaren en tevens 2e secretaris van AFC, niet bepaald iemand die ik verwachtte, om mij te komen feliciteren met mijn verjaardag. Niets wees er dus op, dat ik het lijdend voorwerp was van zijn bezoek. Na wat inleidende formaliteiten kwam de “Rood-Zwarte aap” uit de mouw. Gerrit kwam mij middels het overhandigen van de AFC-speld het lidmaatschap van AFC aanbieden als verjaarscadeau van mijn ouders. Totale verwondering en grote opwinding streden om voorrang.
De impact van deze actie betekende echter ook de onmogelijkheid van een andere toekomst van mijn voetballeven. Die zou gelegen kunnen hebben bij Blauw Wit. Ik woonde in de schaduw van het Olympisch Stadion, de voetbaltempel van deze toenmalige Amsterdamse topclub, die in die jaren regelmatig afdelingskampioen was en met onder meer AJAX om het kampioenschap van Nederland speelde, maar het nooit werd. Het was de club van coryfeeen als de eenmalige internationale keeper Herman van Raalte, de razendsnelle linksbuiten Cootje Bergman, goalgetter Hannie Tolmeijer en nog een handvol andere topspelers uit die jaren. In mijn heel jonge jaren was dat zonder meer mijn favoriete club. Geen discussie mogelijk. Mijn vader was ambtshalve vaak bij de wedstrijden van Blauw Wit, zat daar dan pontificaal op het ereterras en ik zat dan meestentijds naast hem. Het moet dan al wel heel raar gaan, wil je als jongentje van 7, 8 jaar niet vanzelf aanhanger van die club worden. Als pa een enkele keer verhinderd was te gaan, dan vond ik in een tweetal uitbaters van winkels, waar wij naast woonden, gelijkgestemde fans, die mij dan meenamen. Een van hen was Johan de Borst, de latere oprichter van het Febo-concern. Zover ging toen al mijn voorkeur voor die club.
Velden aan de Zuidelijke Wandelweg
Het zal de lezer duidelijk zijn, dat ik door het cadeautje van mijn ouders in een voor een jochie van 9 jaar bijna onmogelijke spagaat terecht was gekomen: Ik moest kiezen, waar mijn voorkeur zou liggen, tussen AFC en Blauw-Wit. Gelukkig werd mij weinig tijd gegund voor het maken van die keuze. Met 9 jaar mocht je in die tijd nog niet aan wedstrijden meedoen, maar trainen mocht wel. En dus stond ik al heel snel op veld 2 aan de Zuidelijke Wandelweg, waar de toenmalige velden van AFC lagen. En een 2e gelukje was, dat AFC toen een geweldige trainer had: Cor Sluyk. Ik kende hem al goed, want hij woonde in het souterrain van het kantoor van mijn vader. Hij heeft mij vanaf het begin stevig bij de arm genomen en mij de eerste beginselen van de basistechniek van het voetbal bijgebracht. Zo werd ik dus op een snelle en intensieve manier opgenomen in de AFC gelederen, was het keuzeprobleem dus snel uit de wereld en stond ik aan het begin van een leven lang AFC.
Dat eerste begin heeft er niet toe geleid, dat ik een geweldige voetbalcarriere heb weten op te bouwen. Mijn vader vond zelfs, dat ik er helemaal niets van kon en dat liet hij mij ook bij herhaling weten. Maar ja, hij vergeleek mijn kunde met die van hemzelf. Bij overlevering weet ik, dat hij in zijn jonge jaren een van de beste Amsterdamse voetballers was. Maar misschien had hij achteraf gezien ook wel een beetje gelijk. Gelukkig voor mij dacht de jeugdcommissie van AFC er in die tijd iets anders over. Mijn voetbalhoogtepunt was het kampioenschap in 1958 met de B1 met gerenommeerde spelers als Nol Kulkens , Bennie Roode, Jaap Draaisma, Jos Kemna, Jan Hein Lans, Flip Engel, Roel Ridderikhof, een ijzersterk elftal.
Na nog een paar jaar in de A-junioren belandde ik bij de overgang naar de senioren door omstandigheden in het laagste, 12e elftal. Dat vond ik te ver beneden mijn stand, stopte met voetballen en besloot scheidsrechter te worden, wat ik al enige jaren wekelijks deed bij de pupillen, toen nog welpen geheten. Wedstrijden leiden heb ik jarenlang met heel veel succes en plezier gedaan. Dat wist men bij AFC ook en zo werd ik vele jaren een soort van reserve scheidsrechter voor wedstrijden, waar geen scheidsrechter was aangesteld/opgekomen.
In 1970 kwam na mijn huwelijk daaraan een eind door mijn verhuizing naar het Achterhoekse dorpje Neede. Daar woon ik nu nog steeds en ben inmiddels een actief en zeer gewaardeerd deelnemer aan het sociale leven aldaar. Overbodig te zeggen, dat ik lid gebleven ben van onze club en thans vol trots behoor tot de rijen der clubridders. Velen in het dorp zijn daarvan op de hoogte en dat leidde na het behaalde kampioenschap vorig jaar tot heel veel belangstelling, een stroom aan felicitaties en tot heel wat Needse fans van AFC .
Die 6e januari 1952 is het cruciale draaipunt in mijn leven geworden. Daar ligt het begin van wat voor mij een bepalende factor werd in mijn leven. Dat zou bij Blauw-Wit heel anders gelopen zijn. Een groot deel van mijn verdere leven heeft in het teken gestaan van mijn verbondenheid met AFC. Ik heb er heel veel geleerd, bv. in teamverband te functioneren en wat teamspirit is. Ik heb er geleerd , in (jeugd)commissies te functioneren en leiding te geven aan jeugdvoetbal. Ik heb er geleerd te verkeren in beschaafde op traditie gebaseerde omgevingen alsmede de normen en waarden van een geciviliseerde gemeenschap. Ik heb er geleerd respect te hebben voor ouderen, die het nodige in het leven hebben gepresteerd. Ik heb er ook geleerd, voor mijn mening uit te komen.
Kortom, ik heb voor een niet gering deel aan AFC mijn sociale status en vaardigheid te danken. Een betere leerschool kan een jong mens zich moeilijk wensen.