Onderstaand artikel is overgenomen van ww.hetamsterdamschevoetbal.nl
Uit het oog maar niet uit het hart. In de rubriek ‘Hoe is het met…’ gaan we op zoek naar bekenden uit de Amsterdamse voetbalwereld die uit het gezichtsveld zijn verdwenen. In deel 25: Sjoerd Jens (36), de aanvoerder in het laatste kampioensjaar van AFC.
Sjoerd Jens nam 4,5 jaar geleden in stijl afscheid. Ondanks een vanwege blessureleed tegenvallend seizoen, mocht hij in mei 2014 de schaal omhoog tillen na het kampioenschap in de Topklasse. In de strijd om de algehele amateurtitel scoorde de spits zelfs tegen Spakenburg. Dat was zijn 84ste en laatste treffer in het shirt van The Reds. Om toch te blijven voetballen, sloot Jens zich aan bij de Zaterdag 2. Zijn bijdrage hieraan is de afgelopen vier jaar steeds minder geworden. “Voor de winterstop heb ik een wedstrijdje gespeeld, dat was mijn eerste dit seizoen. Misschien dat er nog twee of drie bijkomen. Meer zal het niet zijn. Als je niet traint, slijt het toch een beetje.”
Vanwege een drukke baan als radioloog-in-opleiding (‘meer een hockeyberoep, hé’) en gezin met een dochtertje van twee jaar oud zijn er andere prioriteiten tussen gekomen. Het voetballen zelf mist hij niet echt, het groepsproces wel. “De kleedkamerhumor, de gezelligheid die je met zo’n groep hebt. Je krijgt echt een band als je met z’n allen ergens voor gaat.” Bovendien waren de resultaten daardoor vaak positief – met de Amsterdammers degradeerde Jens nooit en werd AFC twee keer kampioen. Eerst in 2010 in de Hoofdklasse en zijn laatste seizoen, in 2014 in de Topklasse.
Aan het eerste kampioenschap hecht Jens meer waarde. Toen was hij clubtopscorer en speelde alles onder trainer Cor ten Bosch. Vier jaar later ging het persoonlijk iets minder. “Ik was aanvoerder, dus ik had wel een rol, maar op het einde speelde ik steeds minder. Voor mijn gevoel heb ik daar minder aan bijgedragen.” Een slepende knieblessure speelde hem parten. Een zogeheten jumpersknee, wat Jens aan het kunstgras wijt. “Ik kon geopereerd worden, maar zou er dan een halfjaar uit liggen. Zo erg was het toen nog niet. Soms denk ik: als ik dat had gedaan, had ik misschien een paar jaar extra pijnvrij kunnen spelen. Ik ging elke week naar de fysiotherapeut om de spieren sterker te krijgen, heb injecties gebruikt. Op een gegeven moment achterhaalt je blessure je.”
Waar er voor sommige spelers uitgebreide gesprekken worden gevoerd om iemand te overtuigen naar de club te komen, kwam Jens in 2007 ouderwets aanwaaien op Sportpark Goed Genoeg. De speler van WSV Apeldoorn – het jeugdproduct promoveerde met een gouden lichting van de derde klasse naar de Hoofdklasse – was inmiddels in Amsterdam gaan wonen en zocht een club om één keer in de week te kunnen meetrainen. Bij Ajax in het tweede elftal zag hij niet zitten. AFC had wel een plekje voor hem vrij. “Dat pakte verrassend goed uit”, grinnikt hij. In de zomer van dat jaar maakte hij definitief de overstap. “In eerste instantie had AFC bedacht mij in het tweede te laten starten, maar Ton du Chatinier (destijds de trainer, red.) had gelijk gezegd dat ik meteen bij het eerste gehaald zou worden.”
Daar was hij de daaropvolgende zeven seizoenen niet meer uit te krijgen. Nadat hij was gestopt in het eerste elftal, is de voormalig aanvaller langzaam uit de amateurwereld verdwenen. AFC zag hij dit seizoen bijvoorbeeld nog niet spelen. Zijn werk – over vijf maanden gaat Jens als radioloog aan de slag in het OLVG – vraagt veel tijd van hem. Een andere rol in de voetballerij is ook niet voor hem weggelegd. “Ik denk niet dat ik met een waterzak langs de kant zal staan. Dan heb je weer die verplichting. Maar misschien wel als enthousiaste supporter van een voetballend kind.”